Team
Mischa Wieten
Je eigen pad en tempo…
Ik ben Mischa Wieten (47).
In mijn vrije tijd doe ik aan tennis en golf, maar mijn echte passie ligt bij het hardlopen. Het was ergens in 2014 toen ik kennismaakte met deze sport. Ik raakte besmet met het hardloopvirus en ik ontdekte dat ik iemand was voor de lange afstanden en geen talent had voor de sprint.
Ik stelde steeds doelen en heel langzaam ontwikkelde ik mezelf.
Ik oefende, liep met mijn hoofd tegen de muur, kwam in mijn eerste marathon de man met de hamer tegen, maar ging al strompelend de finish over. Ik wilde op dat moment niet gedragen of geholpen worden, maar op eigen kracht verder. Mijn eigen doel behalen.
Ik gun mijn cliënten hetzelfde proces. Niet alle zorg blind wegnemen. Er moet ook ruimte zijn om dingen te proberen, fouten te maken en te leren van die fouten.
Ruim twintig jaar ben ik werkzaam in de gehandicaptenzorg, waarbij mijn passie al vanaf het begin ligt bij de doelgroep met een licht verstandelijke beperking. Tijdens mijn opleiding aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding kwam ik tijdens mijn stages in het speciaal onderwijs in aanraking met kinderen, pubers en jongeren met een licht verstandelijke beperking en zogenaamde ‘gedragsproblemen’.
Dat is niet mijn woordkeuze, maar het was het stigma dat deze kinderen vaak kregen. Ik merkte dat ik het leuk vond om vanuit de context van gymnastiek iets te kunnen betekenen, maar ik raakte meer en meer geïnteresseerd in hun leven naast school. Hoe krijgt deze groep, ondanks hun beperking of stoornis, dat wat ze nodig hebben.
Hoe jagen zij hun dromen na?
Ik meldde me aan bij de flexpoule van ‘s Heeren Loo en begon met het draaien van invaldiensten naast mijn studie. Ik was verkocht. Dit was wat ik wilde. Een paar jaar later had ik een vaste baan in de organisatie op een behandelgroep voor kinderen. Het bleek de perfecte leerschool waar ik veel leerde over problematieken en stoornissen, maar vooral over hoe je hier methodisch en doelgericht mee werkte in de praktijk. De kinderen en pubers met wie ik destijds werkte, hielden me dagelijks een spiegel voor.
Door steeds in die spiegel te kijken, leerde ik wat wel en niet goed werkt en aansluit bij deze groep.
Ik heb in die periode ontzettend veel gedaan. Ik was voortdurend informatie aan het opzuigen, maar wel altijd vanuit de gedachte: wat levert het de kinderen nu echt op? Ik zag hoe zorg georganiseerd werd, hoe hele dagen op voorhand gestructureerd werden en hoe alles bepaald werd voor de kinderen.
De kinderen hadden niets te kiezen. Wonen en leven tussen kinderen met soortgelijke problematieken, dat kon toch niet werken? Ik zag hoe de kinderen elkaars gedrag versterkten en daardoor in conflict kwamen met elkaar en zichzelf. Het afzonderen in een prikkelarme isoleerruimte was eerder regel dan uitzondering.
Daar had ik erg veel moeite mee, maar het was toen onderdeel van het werk. Je wist gewoon niet beter. Ik stelde mezelf steeds de vraag: hoe gaat dit straks als deze kinderen 18 jaar zijn en zelf mogen bepalen? Hadden ze daar ook niet een beetje in gecoacht moeten worden toen ze nog jonger waren?
Tien jaar later maakte ik de overstap naar de (jong)volwassenen.
Ik ging werken op een locatie in de polder, waar cliënten zelfstandig begeleid woonden. De locatie bestond uit drie huizen naast elkaar en in elk huis bevonden zich vier studio’s, voorzien van een aparte slaapkamer, eigen badkamer en keuken. De voordeur en de wasmachine moesten gedeeld worden met de huisgenoten.
Op deze locatie was 24 uur per dag begeleiding aanwezig of bereikbaar. Naast deze ‘vaste’ locatie woonden er ook nog twee cliënten in een woning elders in de polder. Zij vielen ook onder de 24-uurszorg van de locatie. Op de locatie zelf was sprake van behoorlijke leegstand met vier lege studio’s.
Hoewel de cliënten zelfstandig woonden en er vraaggestuurd gewerkt werd, was er sprake van veel groepsafspraken en regels. Ook was er een groepsruimte en werden er activiteiten georganiseerd. Gezamenlijk eten was ook een optie. Ook hier werd veel bepaald voor de cliënten. Voedingsgeld werd bijvoorbeeld op twee momenten in de week uitgedeeld, zorgplannen waren gigantische papieren tijgers, waar de cliënten zich amper in konden herkennen. Ik concludeerde soms somber dat er minstens zoveel tijd in het opstellen van het plan ging zitten als in de uitvoering ervan.
Als je alles uit handen neemt van de cliënt dan krijg je afhankelijkheids- en consumentengedrag.
Afhankelijkheid zag je vooral terug in de relatie tussen de persoonlijk begeleider en de cliënt en de begeleiding was vooral gericht op het voorkomen van problemen en – mochten deze zich wel aandienen- in het zo snel mogelijk oplossen ervan. Ik ontdekte al snel dat deze manier van werken niet bij mij paste. Ik merkte dat cliënten achterover gingen leunen. Ik zag weinig groei, miste perspectief en zag dat cliënten daardoor bleven zitten waar ze zaten.
Parallel aan mijn werkzaamheden als begeleider, kreeg ik een mooie klus van de directeur om een woonwensenonderzoek in de regio te houden.
Ik nam interviews af bij cliënten, begeleiders, ouders en verwanten. De gesprekken gaven mij veel inzichten. Onder de woonwens lagen verregaande dromen op het gebied van zelfstandigheid, het hebben van een baan, een relatie en een gezin. Maar op het gebied van wonen zagen de meeste jong volwassenen zichzelf zo zelfstandig mogelijk wonen. In de wijk en niet meer tussen groeps- of huisgenoten. Het strookte totaal niet met de doelen in de zorgplannen.
Waarom wordt er niet naar de dromen van deze jongens en meiden toe gewerkt, vroeg ik mezelf geregeld af.
Uit de interviews bleek dat men vooral dacht dat het niet haalbaar was. Nadat ik het onderzoek had gepresenteerd, kreeg ik de kans om de locatie in Swifterbant samen met mijn collega Jessica te coördineren.We schreven een plan en kregen het mandaat van manager en team om aan de slag te gaan. Minder groepsgericht, meer individuele en vraaggerichte zorg en plannen die gericht zijn op groei en perspectief.
Samen met de cliënt gingen we kijken wat nodig is en probeerden we zoveel mogelijk aan te sluiten bij hun leefwereld. Dat betekende dat we fors gingen investeren in die leefwereld. De contacten met externe partijen werden aangescherpt. Voorbeelden hiervan waren gemeenten, woningbouwverenigingen en andere zorgorganisaties. Vruchtbare grond creëren voor cliënten om zo zelfstandig mogelijk te kunnen wonen.
Drie jaar later telden we als locatie 22 cliënten inclusief drie gezinnen.
Er woonden meer cliënten extern, dan op onze locatie. Tevens hadden we een ambulante afdeling opgestart waar cliënten terecht konden met een WMO-beschikking.
Er was sprake van gepaste trots, ook omdat onze werkwijze binnen de gemeente lovend gesproken werd.
Toch was er ook een keerzijde. De drie ‘ vaste’ huizen waren er nog steeds. Omdat cliënten doorstroomden naar een eigen woning, ontstonden er lege plekken. Die moesten vanwege financiële redenen opgevuld worden.
De kleinschaligheid kwam daardoor in het geding, omdat we simpelweg geen uitstroom hadden en daardoor steeds meer cliënten kregen. Ook bleek het begeleiden van de grote groep cliënten steeds lastiger te worden, omdat er binnen het team problemen ontstonden op het gebied van samenwerking en functioneren.
Het coördineren van de locatie begon naar meer te smaken. Jessica en ik wilden graag verder groeien!
Hierbij liepen meer en meer tegen de beperkingen van een grote organisatie aan. We wilden nog verder gaan in het teruggaan naar de bedoeling. We hebben gemerkt dat onze manier van begeleiden en het proces inrichten, goed aansloot bij de doelgroep.
Daarom besloten we de handen ineen te slaan en het zelf te gaan organiseren. Kleinschalig, functioneel, doelgericht en met een groeimindset. Met medewerkers die ook vanuit die groeimindset werken, met passie en enthousiasme. Werken vanuit de bedoeling en vakwerk leveren.